30-05-2008

Wat voorafging ...

1830 Bij de oprichting van de Belgische staat legt de Grondwet, afgekondigd in 1831, de structuren van een gecentraliseerde staan vast.De Grondwet huldigt het principe van de scheiding der machten: de wetgevende (bestaande uit de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat), de uitvoerende (bestaande uit de Koning en de Regering) en de rechterlijke macht.
In de grondwet wordt de vrijheid van onderwijs opgenomen. Iedereen kan een school oprichten zonder tussenkomst van de overheid.


(gebeurtenis omtrent Burcht)25 november 1830 geeft de bisschop van Gent een opdracht priester Modest Glorieux om een broedercongregatie te stichten. De "Broeders van Goede Werken". In 1835 keurt de bisschop de eerste officiële regel van de broedercongregatie goed en in datzelfde jaar worden de eerste zes broeders ingekleed. Later krijgt de congregatie de naam “Broeders van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes”(Oostakker).
Sinds 1800 wijden de Zusters Maricolen “Apostelinnen van de Gemeenschap van Mariam Colentes’ zich aan onderwijs en verpleging.

Beide gemeenschappen van religieuzen liggen aan de basis van het Burchtse vrij katholiek onderwijs.


1842 Het Belgisch parlement vaardigt een eerste wet op het lager onderwijs uit. Deze wet verplicht elk gemeentebestuur om minstens één lagere school op te richten.
Het lager onderwijs telt een eerste, tweede en derde graad van elk twee jaren. Lezen, schrijven en rekenen staan op het programma. Als de kinderen 12 jaar zijn, is de lagere school doorlopen. Daarna gaan ze werken in de land- en tuinbouw, in de fabriek of leren een beroep bij een patroon.

1843 De bewaarscholen worden erkend als een onderwijsinstelling. Zij vormen een basis voor de volksschool (lagere school).

1878 Er wordt een Ministerie van Onderwijs opgericht.
Er zijn 687.749 leerlingen ingeschreven in 5.729 lagere scholen (op een totale Belgische bevolking van 5.402.938).


1879 Een nieuwe wet op het lager onderwijs wordt uitgevaardigd. Elke gemeente moet ten minste één gemeentelijke lagere school hebben. Enkel deze scholen worden gesubsidieerd.

Het godsdienstonderricht hoort niet meer thuis in het gewoon onderwijs. Het wordt overgelaten aan de bedienaars van de eredienst. Er wordt wel een schoollokaal door de gemeente ter beschikking gesteld voor of na schooltijd. Dit blijft niet zonder gevolg.

Een schoolstrijd breekt los!
De bisschoppen en de parochiepriesters wijzen de gelovigen op hun plicht om hun kinderen naar een school te sturen waar godsdienstig onderricht wordt gegeven. Het ministerie probeert de paus te bewegen om het gedrag van de bisschoppen te laken en breekt de betrekkingen af met Rome in juni 1880.


1880 Er worden ministeriële richtlijnen uitgevaardigd om de werking van het voorschools onderwijs te reguleren.

1884 De parlementaire verkiezingen van 10 juni 1884 leveren een overwinning voor de katholieken. Meteen wordt het openbare ministerie van onderwijs afgeschaft. Het lager onderwijs is niet langer staatszaak, de benoeming van de onderwijzers wordt overgelaten aan de gemeenteraden, natuurwetenschappen, vormleer verdwijnen als verplichte vakken en godsdienstonderwijs mag gegeven worden bij de aanvang of op het einde van de lessen.

Naast de gemeentelijke en aangenomen scholen zijn er nog de vrije katholieke scholen. Deze scholen hebben vaak zware financiële lasten, die steeds moeilijker te dragen vallen. Daarom sturen de katholieken aan op overheidstoelagen. Dit streven wordt in 1895 met succes bekroond.

1889 Kinderarbeid wordt verboden (voor alle kinderen onder de 12 jaar). De wet op vrouwen- en kinderarbeid (13/12/1889) bepaalt ondermeer dat industriearbeid niet meer door kinderen beneden de 12 jaar mag uitgevoerd worden. Jongens van 12 tot 16 en meisjes van 12 tot 21 mogen niet langer dan 12 uur per dag tewerkgesteld worden.

1890 Het eerste curriculum voor de bewaarscholen verschijnt. Het is grotendeels gebaseerd op het werk van Fröbel.

1895 De wet van 15 september 1895 wijzigt niets aan het statuut van de gemeentelijke en aangenomen scholen, behalve dat ze op het gebied van subsidiëring voortaan op gelijke voet worden geplaatst. De wet maakt ook melding van vrije niet aangenomen scholen. Zij kunnen, afhankelijk van het aantal kosteloos te onderwijzen leerlingen, putten uit een krediet dat jaarlijks door de regering wordt voorzien.

Geen opmerkingen: